Studenten moeten beter worden voorbereid op werkzaam leven
Zwak in beheer van informatie
Tekst Franca Verstegen
Franca Verstegen is docent met onderwijskundige taken (DOT) en trajectbegeleider in het mbo-onderwijs
Op de arbeidsmarkt van tegenwoordig zijn digitale vaardigheden belangrijker dan ooit. Maar lang niet alle professionals die hun werkzame toekomst tegemoet gaan beschikken over die vaardigheden. In het onderwijs is daar gelukkig steeds meer aandacht voor. Helaas zie je het effect pas over een aantal jaren.
Op het mbo lopen we er vaak tegenaan dat studenten onvoldoende digitale vaardigheden hebben voor een goede start in het beroepsonderwijs. Ze kennen prima hun social media platforms als TikTok en Snapchat, maar weten niet hoe ze een Word-bestand moeten opslaan. In december 2022 is er vanuit het SLO, het landelijke expertisecentrum voor het curriculum, een platform gelanceerd met de eindtermen voor digitale geletterdheid voor het primair en voortgezet onderwijs. Dit laat zien dat er behoefte is om deze vaardigheden te ontwikkelen. De volgende stap is dat er lessen komen om aan deze eindtermen te werken en dat de scholen die lessen moeten gaan geven. De docenten moeten zorgen dat ze over de benodigde vaardigheden beschikken, bijvoorbeeld door middel van bijscholing, om die lessen te kunnen geven of om studenten te helpen. Voor welke informatieprofessional is het niet herkenbaar: documenten onvindbaar door slechte metadata. Goede vinden begint bij een goede naamgeving en bewuste keuzes maken in opslaglocaties. Ook studenten hebben veel moeite om de documenten terug te vinden (waar is die nou?), omdat ze niet geleerd hebben te kijken waar en hoe iets wordt opgeslagen. Ze gebruiken bijvoorbeeld vanaf de middelbare school een chromebook en werken met de online versie van Word. Een gemaakt werkstuk wordt na “Opslaan” dan automatisch ergens in de cloud neerzet. Dat is geen probleem: ze hebben het bestand dezelfde week nog nodig en zien ’m vervolgens bij de “Meest recente bestanden” staan. Eenmaal op het mbo maken ze diverse opdrachten in een periode van 10 weken en ook voor meerdere vakken tegelijkertijd. Dit betekent veel meer documenten die aan het einde van de periode aan de docent getoond en beoordeeld worden. Dit vereist dat ze documenten meer bewust archiveren. Bijvoorbeeld documenten een herkenbare naam geven en informatie van een vak bij elkaar in een map zetten. Dit schooljaar hebben we de eerste week introductieweek gehad om elkaar te leren kennen en dan nog 3 weken voor het helpen opstarten van studenten. Ze leren dan te werken met de verschillende systemen en digitale lesmethodes waar ze mee te maken krijgen.
Papieren boeken
Digitaal werken is niet altijd optimaler dan op papier werken. Hoe vaak hoor je collega’s niet zeggen: ik print het wel even uit, want dat is makkelijker lezen? Zo ook in het onderwijs. Er zijn digitale boeken, maar we gaan deels terug naar papieren boeken. De digitale boeken zouden heel eenvoudig moeten zijn, maar dat is in de praktijk niet zo. De boeken en systemen sluiten niet aan bij de behoeften van de student en docent. Bijvoorbeeld als studenten een bepaalde term moet kunnen onderbouwen. Die term moeten ze in het digitale boek kunnen opzoeken, maar dat lukt niet. Dus de student gaat op internet zoeken (ik vraag het wel aan Siri) en komt dan met een andere definitie. Vakafkortingen leiden dan vaak tot compleet andere woorden en betekenissen, die niets met het vak te maken hebben. Studenten nemen over wat het eerste zoekresultaat is (dat zal het dan wel zijn), en zijn niet in staat om in te schatten of dat wel het antwoord is op de vraag. Met meer AI-toepassingen, zoals ChatGPT, zal dit alleen maar erger worden. Als oplossing krijgen de studenten twee dikke boeken waar alle beroepsgerichte theorie in staat wat ze in drie jaar moeten leren en per vak/werkproces geordend. Je hebt een inhoudsopgave waar je kunt zien waar het vak staat en welk onderdeel van het vak. Vakafkortingen staan als paragraaf in de inhoudsopgave.
‘IN CORONATIJD KWAMEN DOCENTEN ERACHTER HOE ZWAK STUDENTEN WAREN’
Voordoen en nadoen
Mbo-studenten zijn vooral doeners die in de beroepspraktijk niet zoveel theorie gebruiken, maar vooral praktisch handelend bezig zijn. Ze hebben systemen waar ze gegevens moeten invullen. Na een paar keer doen weten ze wat ze moeten invullen en waar. Ze moeten veel rapportages maken en dossiers bijhouden. Ze komen als jeugdige een organisatie binnen, door het vaak te doen leren ze het, het is niet zo dat ze dat automatisch al kunnen. Voordoen en nadoen. Elke organisatie heeft weer andere systemen, dus dat kunnen ze niet op school leren. Ook docenten zijn niet op de hoogte van alle mogelijke systemen die studenten kunnen tegenkomen en ze hebben vaak beperkte digitale vaardigheden. Studenten leren doen, maar niet de logica waarom het zo te doen. Dit wordt ook niet van ze verwacht. Studenten denken dat ze het later niet nodig hebben, daardoor beklijft het niet. Het advies is dan ook om studenten die aan de slag gaan in de publieke sector direct praktisch te leren om systemen te herkennen en ermee te werken. In coronatijd kwamen docenten erachter hoe zwak studenten waren in het grip kijken op informatie en het beheer ervan. Voorheen toonde de docent een scherm op het digiboard en wees aan op welke knop gedrukt moest worden of wat in een bepaald veld ingevuld moest worden. Als een student vragend keek, legde de docent het extra uit. De docent had invloed op het tempo waarmee een student werkte, want de hele klas deed hetzelfde op hetzelfde moment. Dat was niet meer mogelijk bij het digitaal lesgeven, omdat je de gezichtsuitdrukkingen van de studenten niet meer kunt zien als je je scherm deelt. Het gevolg was dat studenten er niet uit kwamen of verkeerde gegevens invulden. Docenten herstellen het, want dat gaat sneller dan een student uitleg geven en studenten gaan direct in de weerstand en geven de docent de schuld dat het niet goed is uitgelegd.
‘ER ZIJN DIGITALE BOEKEN, MAAR WE GAAN DEELS TERUG NAAR PAPIEREN BOEKEN’
Magister
Op de opleiding en later in het werkveld moeten de studenten in staat zijn om “meervoudig complexe opdrachten” uit te kunnen voeren. Bijvoorbeeld “vraag dit, noteer dat kernachtig en objectief en sla het op de juiste wijze op.” Op veel basisscholen wordt die zelfstandigheid gestimuleerd. Op de middelbare school worden leerlingen vervolgens geïnstitutionaliseerd. Ze leren vaak “Magister gestuurd”, zoals wij docenten dat noemen. Dat wil zeggen dat ze via een app (zoals Magister) elke dag voor elk vak dat ze hebben exact zien welke opdrachten en/of huiswerk ze voor een vak hebben. Studenten leren hierbij niet te plannen wanneer ze iets doen, of wanneer je met iets moet starten om op tijd klaar te zijn. Het staat allemaal in de app. Waarna ze op het mbo weer de zelfstandige professional moeten worden. Ook als er ondersteuning is vanuit informatiesystemen, zoals notificaties, moeten ze zelf kunnen nadenken. Om zelfstandig werkende professional te worden proberen we dus studenten te stimuleren om te plannen en keuzes te maken in prioritering.
Passie
Zoals gezegd wordt van nieuwelingen op de arbeidsmarkt heel wat verwacht als het om digitale vaardigheden gaat. Om die reden is het goed dat het onderwijs aandacht heeft voor de digitale geletterdheid en het beheer van informatie door studenten zodat die als zelfstandig werkende professionals de opleiding verlaten met een passie voor het beroep dat ze uitoefenen. Je hoeft niet allemaal een informatieprofessional te worden, maar digitale vaardigheden hebben is een randvoorwaarde voor het creëren van zelfredzame mensen.